Radioactieve stoffelijke overschotten

Het gebruik van radioactieve producten voor medische toepassingen neemt steeds verder toe. Wanneer een patiënt een radioactief geneesmiddel of implantaat toegediend krijgt, wordt hij of zij tijdelijk zelf een 'bron' van straling. Deze radioactiviteit neemt geleidelijk af, ofwel doordat het lichaam de radioactiviteit uitscheidt, ofwel door natuurlijk radioactief verval.

Bij diagnostische toepassingen wordt een kleine hoeveelheid radioactiviteit toegediend, die snel afneemt. Hierdoor blijft de patiënt slechts enkele uren radioactief.

In de therapeutische en palliatieve geneeskunde zijn er verschillende vormen van behandeling met radioactieve producten:

  • Tijdelijke implantatie: radioactieve bronnetjes  worden tijdelijk in of op de patiënt geplaatst. De patiënt is niet radioactief wanneer hij/zij het ziekenhuis verlaat.
  • Permanente implantatie: radioactieve bronnetjes worden in het te behandelen orgaan geplaatst, zoals bij prostaatkanker of leverkanker. 
  • Metabole radionuclidentherapie: een radioactief geneesmiddel wordt toegediend via injectie of orale inname, waarna het zich ophoopt in een specifiek weefsel. Een bekend voorbeeld is de behandeling van schildklierkanker met een radioactieve joodpil.
  • Lokale radionuclidentherapie: het radioactieve geneesmiddel wordt direct in het te behandelen weefsel geïnjecteerd, zoals bij sommige reumatische aandoeningen.

Bij sommige behandelingen wordt een grote hoeveelheid radioactiviteit toegediend, die minder snel afneemt dan bij diagnostische toepassingen. Hierdoor blijft de patiënt langer radioactief. Het is daarom cruciaal om dergelijke behandelingen alleen toe te passen bij patiënten met een voldoende lange levensverwachting, omdat het gewenste therapeutische effect tijd nodig heeft om in te treden.

Voorzichtigheidsperiode

Het kan echter voorkomen dat een patiënt kort na de behandeling overlijdt, bijvoorbeeld door een ongeval of een hartinfarct. In dat geval is nog niet  alle radioactiviteit uit het lichaam verdwenen en hebben we te maken met een radioactief stoffelijk overschot. Dit kan risico's met zich meebrengen voor rouwenden, ziekenhuispersoneel, begrafenisondernemers, crematoriummedewerkers, en anderen.

In zo'n situatie moeten alle betrokkenen de nodige voorzorgsmaatregelen treffen. De periode waarin stralingsrisico's bestaan, noemen we de 'voorzichtigheidsperiode'. Die periode varieert afhankelijk van het toegediende radioactieve product, de hoeveelheid radioactiviteit en de behandelde aandoening. De lengte van de voorzichtigheidsperiode kan individueel worden berekend met een tool (moet worden gedownload).

Ontslagkaart

Patiënten die met radioactieve producten zijn
behanOntslagkaartdeld, ontvangen bij ontslag uit het ziekenhuis een ontslagkaart met informatie over het toegediende product, het einde van de voorzichtigheidsperiode en de verantwoordelijke arts. Bij een overlijden is het belangrijk die ontslagkaart te raadplegen om te bepalen of de overledene nog radioactief kan zijn. Patiënten worden gevraagd deze kaart bij hun identiteitsbewijs te bewaren.

Melding van risico-overlijdens

 Het aanvinken van het vakje 'risico op ioniserende straling' op het overlijdensattest model IIIC door de arts die het overlijden vaststelt is cruciaal voor een veilig en zorgvuldig beheer van het radioactief stoffelijk overschot. Dit is enkel van belang voor therapeutische of palliatieve toediening van radioactieve producten, niet voor diagnostische onderzoeken.

Overlijdensattest
Voorbeeld overlijdensattest model IIIC, strook A

Een risico-overlijden kan ook aan het FANC worden gemeld via dit formulier.  

Bij meldingen van een overlijden binnen de voorzichtigheidsperiode, adviseert het FANC over de voorzorgsmaatregelen te nemen door de nabestaanden, ziekenhuismedewerkers, begrafenisondernemers en crematoria. De te volgen procedure wordt in overleg met de familie en betrokkenen bepaald. Soms legt het FANC tijdelijke beperkingen op, zoals een wachttijd voor crematie of het uitstrooien van as. Hoewel begraving de absolute voorkeur heeft, is crematie meestal mogelijk mits het nemen van de juiste voorzorgsmaatregelen.

Specifieke informatie per doelgroep

ZIEKENHUISMEDEWERKER

  • Ziekenhuizen moeten hun medewerkers informeren over de risico's die verbonden zijn aan handelingen met radioactieve stoffelijke overschotten en over de te nemen beschermingsmaatregelen, ook als er in het eigen ziekenhuis geen behandelingen met radioactieve producten plaatsvinden. Een patiënt kan namelijk na zijn behandeling in ziekenhuis 1 naar huis gaan en kort nadien overlijden in ziekenhuis 2. Bij overlijden op de afdeling waar de behandeling met het radioactief product plaatsvond, zijn de ziekenhuismedewerkers van die afdeling op de hoogte van de risico's. Wanneer de patiënt naar een andere ziekenhuisafdeling wordt overgebracht, is volledige informatieoverdracht essentieel.
  • Wanneer een patiënt na een behandeling met een radioactief product het ziekenhuis verlaat, krijgt de patiënt een ontslagkaart mee met informatie over het toegediende product, het einde van de voorzichtigheidsperiode en de contactgegevens van de arts die verantwoordelijk is voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut). De patiënt moet die kaart bij zijn identiteitsbewijs bewaren.
  • Bij ieder overlijden in een ziekenhuis moet de arts die het overlijden vaststelt nagaan of de overledene recent werd behandeld met een radioactief product (via ontslagkaart, nabestaanden of huisarts). Als de persoon is overleden vóór het einde van de voorzichtigheidsperiode (zoals aangegeven op de ontslagkaart), moet de vaststellende arts het hoofd van de dienst voor fysische controle op de hoogte brengen. Die kan dan de eventueel nodige voorzorgsmaatregelen treffen en de ziekenhuismedewerkers informeren. Hij kan daarvoor contact opnemen met de arts die verantwoordelijk is voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut).
  • Nabestaanden kunnen tijdens het groeten van de overledene aan straling worden blootgesteld. Het risico kan worden verminderd door afstand te houden van de overledene en de begroetingstijd te beperken, vooral voor zwangere vrouwen en jonge kinderen, die gevoeliger zijn voor straling.  Meer informatie voor de nabestaanden vindt u onder de rubriek ‘Nabestaanden’.
  • Een radioactief stoffelijk overschot mag het ziekenhuis pas verlaten wanneer het dosisdebiet op 1 meter afstand ≤ 20 µGy/u bedraagt. Deze meting moet volgens een procedure goedgekeurd door de dienst voor fysische controle worden uitgevoerd. Tot die tijd moet het stoffelijk overschot veilig worden opgeslagen in het mortuarium, in de koelcel zo ver mogelijk weg van het aanwezige personeel. Het radioactiviteitssymbool (☢) wordt aangebracht op de deur van de koelcel.
  • Bij overdracht aan de begrafenisondernemer zorgt de dienst voor fysische controle voor de nodige informatie over eventuele beschermingsmaatregelen.

NUCLEARIST / RADIOTHERAPEUT

  • Wanneer een patiënt na een behandeling met een radioactief product het ziekenhuis verlaat, zorgt de nuclearist/radiotherapeut ervoor dat deze patiënt een ontslagkaart meekrijgt met informatie over het toegediende product, het einde van de voorzichtigheidsperiode en de contactgegevens van de arts die verantwoordelijk is voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut). De nuclearist/radiotherapeut legt aan de patiënt uit wat de bedoeling is van  die kaart en dat ze bij het identiteitsbewijs moet worden bewaard. Daarnaast krijgt de patiënt ook instructies voor stralingsbescherming mee. Indien de patiënt zou overlijden vόόr het einde van de voorzichtigheidsperiode, moeten deze instructies door de nabestaanden worden gerespecteerd gedurende de aangeduide periodes.
  • Bij overlijden op de afdeling waar de behandeling met het radioactief product plaatsvond, zijn de ziekenhuismedewerkers van die afdeling op de hoogte van de risico's. Wanneer de patiënt naar een andere ziekenhuisafdeling wordt overgebracht, is volledige informatieoverdracht essentieel.
  • Een radioactief stoffelijk overschot mag het ziekenhuis pas verlaten wanneer het dosisdebiet op 1 meter afstand ≤ 20 µGy/u bedraagt. Deze meting moet volgens een procedure goedgekeurd door de dienst voor fysische controle worden uitgevoerd. Tot die tijd moet het stoffelijk overschot veilig worden opgeslagen in het mortuarium, in de koelcel zo ver mogelijk weg van het aanwezige personeel. Het radioactiviteitssymbool (☢) wordt aangebracht op de deur van de koelcel.
  • Aangezien de nuclearist/radiotherapeut de specialisten zijn in de behandeling van een patiënt met een radioactief product, kunnen zij gecontacteerd worden voor meer informatie over deze behandelingen bij het overlijden van een patiënt vόόr het einde van de voorzichtigheidsperiode.

PATIËNT

  • Als u een radioactief product toegediend kreeg voor een diagnostisch onderzoek en u zou overlijden kort na dit onderzoek, dan zijn er geen voorzorgsmaatregelen en geen beperkingen voor lijkbezorging, inclusief crematie. Wanneer u na behandeling met een radioactief product het ziekenhuis verlaat, krijgt u een ontslagkaart mee met informatie over het toegediende product, het einde van de voorzichtigheidsperiode en de contactgegevens van de arts die verantwoordelijk is voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut). U moet deze kaart bij uw identiteitsbewijs bewaren. 
  • Wanneer u na behandeling met een radioactief product het ziekenhuis verlaat, krijgt u ook instructies voor stralingsbescherming mee. Indien u vόόr het einde van de voorzichtigheidsperiode zou overlijden, moeten uw nabestaanden deze instructies respecteren gedurende de aangeduide periodes. Indien u zou overlijden kort na de behandeling met een radioactief product (vóór het einde van de voorzichtigheidsperiode vermeld op de ontslagkaart die u ontving bij ontslag uit het ziekenhuis), heeft begraving de absolute voorkeur boven crematie. Als u of uw nabestaanden de voorkeur geven aan crematie, worden voorzorgsmaatregelen genomen om de stralingsbescherming van de betrokkenen te waarborgen. De eventuele kosten hiervoor zijn voor rekening van uw nabestaanden. Beschermingsmaatregelen kunnen ook nodig zijn voor de as van de overledene, die mogelijk nog radioactief is. De urne begraven of in een columbarium plaatsen is onmiddellijk toegestaan. De as mag echter niet altijd onmiddellijk worden verstrooid of meegenomen. Gelijkaardige beperkingen gelden voor asrelikwieën (bijv. sieraden met as). Als verstrooiing of meenemen nog niet is toegestaan, moet de as veilig worden bewaard in het crematorium, gedurende een periode die overeenkomt met minstens 10 keer de fysische halfwaardetijd van het radionuclide dat in de as aanwezig is.
  • Bij transport van het stoffelijk overschot over grote afstand of per vliegtuig, bijvoorbeeld voor repatriëring, kunnen extra maatregelen nodig zijn.

NABESTAANDE

  • Als uw dierbare een radioactief product toegediend kreeg voor een diagnostisch onderzoek, zijn er geen voorzorgsmaatregelen en geen beperkingen voor lijkbezorging, inclusief crematie. Als uw dierbare overlijdt vóór het einde van de voorzichtigheidsperiode van zijn/haar behandeling met radioactieve producten, moet u de arts die het overlijden vaststelt wijzen op de ontslagkaart (die zit normaal bij het identiteitsbewijs) en/of de instructies voor stralingsbescherming van het ziekenhuis waar die behandeling heeft plaatsgevonden. U verwittigt het best ook de arts die verantwoordelijk was voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut), die vermeld staat op de ontslagkaart die de patiënt heeft ontvangen bij ontslag uit het ziekenhuis.
  • Bij het groeten van de overledene kan u aan straling worden blootgesteld. Het risico kan worden verminderd door afstand te houden van de overledene en de begroetingstijd te beperken, vooral voor zwangere vrouwen en jonge kinderen, die gevoeliger zijn voor straling. De te nemen voorzorgsmaatregelen en de duur ervan zijn opgesomd in de instructies voor stralingsbescherming van het ziekenhuis waar de behandeling plaatsvond.
  • Bij overlijden kort na de behandeling met een radioactief product (vóór het einde van de voorzichtigheidsperiode vermeld op de ontslagkaart die de patiënt ontving bij ontslag uit het ziekenhuis), heeft begraving de absolute voorkeur boven crematie. Als de overledene of u als nabestaande de voorkeur geven aan crematie, worden voorzorgsmaatregelen genomen om de stralingsbescherming van de betrokkenen te waarborgen. De eventuele kosten hiervoor zijn voor rekening van de nabestaanden. Beschermingsmaatregelen kunnen ook nodig zijn voor de as van de overledene, die mogelijk nog radioactief is. De urne begraven of in een columbarium plaatsen is onmiddellijk toegestaan. De as mag echter niet altijd onmiddellijk worden verstrooid of meegenomen. Gelijkaardige beperkingen gelden voor asrelikwieën (bijv. sieraden met as). Als verstrooiing of meenemen nog niet is toegestaan, moet de as veilig worden bewaard in het crematorium, gedurende een periode die overeenkomt met minstens 10 keer de fysische halfwaardetijd van het radionuclide dat in de as aanwezig is.
  • Bij transport van het stoffelijk overschot over grote afstand of per vliegtuig, bijvoorbeeld voor repatriëring, kunnen extra maatregelen nodig zijn. Neem hiervoor contact op met het FANC.

HUISARTS

  • Wanneer een patiënt na een behandeling met een radioactief product het ziekenhuis verlaat, krijgt de patiënt een ontslagkaart mee met informatie over het toegediende product, het einde van de voorzichtigheidsperiode en de contactgegevens van de arts die verantwoordelijk is voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut). De patiënt moet die kaart bij zijn identiteitsbewijs bewaren.
  • Bij ieder overlijden moet de arts die het overlijden vaststelt nagaan of de overledene recent werd behandeld met een radioactief product (via ontslagkaart of nabestaanden). Als de persoon is overleden vóór het einde van de voorzichtigheidsperiode (zoals aangegeven op de ontslagkaart), moet de vaststellende arts het vakje 'risico op ioniserende straling' op het overlijdensattest model IIIC aanvinken. Een risico-overlijden kan ook aan het FANC worden gemeld via dit formulier. Melding van risico-overlijdens is cruciaal voor een veilig en zorgvuldig beheer van het radioactief stoffelijk overschot. Dit is enkel van belang voor therapeutische of palliatieve toediening van radioactieve producten, niet voor diagnostische onderzoeken.

ARTS DIE OVERLIJDEN VASTSTELT

  • De arts die het overlijden vaststelt, draagt een belangrijke verantwoordelijkheid. Het is cruciaal dat hij expliciet informeert of de overledene recent werd behandeld met een radioactief product (via ontslagkaart, nabestaanden of huisarts). De ontslagkaart wordt normaal bij het identiteitsbewijs bewaard  en bevat informatie over het toegediende product, het einde van de voorzichtigheidsperiode en de contactgegevens van de arts die verantwoordelijk was voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut). Familieleden of verzorgend personeel zullen deze kwestie namelijk meestal niet spontaan aankaarten.
  • Vervolgens moet de arts, indien van toepassing, de aanwezigheid van radionucliden in de overledene correct melden en het daarvoor bestemde vakje op het overlijdensattest aankruisen. Een risico-overlijden kan ook worden gemeld via dit formulier
  • Bij overlijden in het ziekenhuis moet de vaststellende arts het hoofd van de dienst voor fysische controle op de hoogte brengen. Die kan dan eventuele nodige voorzorgsmaatregelen treffen en de ziekenhuismedewerkers informeren. Hij kan daarvoor contact opnemen met de arts die verantwoordelijk is voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut).

ARTS-AMBTENAAR VERBONDEN AAN DE BURGERLIJKE STAND

  • De arts-ambtenaar die verbonden is aan de burgerlijke stand wordt via het overlijdensattest geïnformeerd over het risico-overlijden.
  • Vervolgens neemt hij contact op met de federale gezondheidsinspecteur, die voor gespecialiseerd advies bij het FANC terechtkan en bepaalt wat er verder moet gebeuren.

FEDERALE GEZONDHEIDSINSPECTEUR

  • De federale gezondheidsinspecteur wordt via de arts-ambtenaar verbonden aan de burgerlijke stand geïnformeerd over een overlijden waarbij een risico bestaat op blootstelling aan ioniserende straling.
  • De gezondheidsinspecteur kan voor gespecialiseerd advies terecht bij het FANC en kan eventueel ook contact opnemen met de arts die verantwoordelijk is voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut). De gezondheidsinspecteur bepaalt vervolgens wat er verder moet gebeuren. 
  • Balseming van iemand die binnen de voorzichtigheidsperiode is overleden na toediening van een radioactief product is verboden.

BEGRAFENISONDERNEMER

  • Het aantal crematies neemt toe in ons land. Momenteel wordt ongeveer twee derde van de overledenen gecremeerd. Als de overledene werd behandeld met een radioactief product, moet de begrafenisondernemer mogelijk een aantal voorzorgsmaatregelen nemen.
  • Voor patiënten die een radioactief product toegediend kregen voor een diagnostisch onderzoek, zijn er geen voorzorgsmaatregelen en geen beperkingen voor lijkbezorging, inclusief crematie.
  • Wanneer een patiënt na een behandeling met een radioactief product het ziekenhuis verlaat,  krijgt de patiënt  een ontslagkaart mee met informatie over het toegediende product, het einde van de voorzichtigheidsperiode en de contactgegevens van de arts die verantwoordelijk is voor de toediening van het radioactief product (nuclearist of radiotherapeut). De patiënt moet die kaart bij zijn identiteitsbewijs bewaren. Bij ieder overlijden kunt u actief nagaan of de overledene recent werd behandeld met een radioactief product (via ontslagkaart, nabestaanden of huisarts). Als de overledene is overleden vόόr het einde van de voorzichtigheidsperiode is nog niet alle radioactiviteit verdwenen uit het lichaam. Er moeten voorzorgsmaatregelen worden getroffen bij handelingen met het radioactief stoffelijk overschot (zie Voorwaarden en beschermingsmaatregelen per type radioactief product).
  • Bij het groeten van de overledene kunnen de nabestaanden aan straling worden blootgesteld. Het risico kan worden verminderd door afstand te houden van de overledene en de begroetingstijd te beperken, vooral voor zwangere vrouwen en jonge kinderen, die gevoeliger zijn voor straling. De te nemen voorzorgsmaatregelen en de duur ervan zijn opgesomd in de instructies voor stralingsbescherming van het ziekenhuis waar de behandeling plaatsvond.
  • Als de patiënt overlijdt vóór het einde  van de voorzichtigheidsperiode, dan heeft begraving de absolute voorkeur boven crematie. Bij begraving moeten geen voorzorgsmaatregelen worden getroffen. Bij crematie kunnen echter aanvullende voorzorgsmaatregelen nodig zijn om de crematoriummedewerkers te beschermen. In sommige gevallen kunnen tijdelijke beperkingen worden opgelegd, zoals een uitstel van de crematie. Ondanks deze beperkingen is crematie meestal mogelijk, soms na een wachttijd. De nodige beschermingsmaatregelen en de bijkomende kosten zijn voor rekening van de nabestaanden.
  • Beschermingsmaatregelen kunnen ook nodig zijn voor de as van de overledene, die mogelijk nog radioactief is. De urne begraven of in een columbarium plaatsen is onmiddellijk toegestaan. De as mag echter niet altijd onmiddellijk worden verstrooid of meegenomen. Gelijkaardige beperkingen gelden voor asrelikwieën (bijv. sieraden met as). Als verstrooiing of meenemen nog niet is toegestaan, moet de as veilig worden bewaard in het crematorium, gedurende een periode die overeenkomt met minstens 10 keer de fysische halfwaardetijd van het radionuclide dat in de as aanwezig is.
  • Bij transport van het stoffelijk overschot over grote afstand of per vliegtuig, bijvoorbeeld voor repatriëring, kunnen extra maatregelen nodig zijn. Neem hiervoor contact op met  het FANC.
  • Voor risico-overlijdens waarvan het FANC op de hoogte wordt gebracht, fungeert het als raadgever voor de nabestaanden en de betrokken professionals.

CREMATORIUMMEDEWERKER

  • Het aantal crematies neemt toe in ons land. Momenteel wordt ongeveer twee derde van de overledenen gecremeerd. Voor patiënten die een radioactief product toegediend kregen voor een louter diagnostisch onderzoek, zijn er geen beperkingen voor lijkbezorging, inclusief crematie. Bij overlijden kort na de behandeling met een radioactief product (vóór het einde van de voorzichtigheidsperiode vermeld op de ontslagkaart die de patiënt ontving bij ontslag uit het ziekenhuis), heeft begraving de absolute voorkeur boven crematie.  Als de overledene of de nabestaanden de voorkeur geven aan crematie, moeten er voorzorgsmaatregelen worden getroffen om stralingsrisico's voor crematoriummedewerkers te minimaliseren (bijv. de crematie uitstellen). De eventuele kosten hiervoor zijn voor rekening van de nabestaanden.
  • Beschermingsmaatregelen kunnen ook nodig zijn voor de as van de overledene, die mogelijk nog radioactief is. De urne begraven of in een columbarium plaatsen is onmiddellijk toegestaan. De as mag echter niet onmiddellijk worden verstrooid of meegenomen. Gelijkaardige beperkingen gelden voor asrelikwieën (bijv. sieraden met as). Als verstrooiing of meenemen nog niet is toegestaan, moet de as veilig worden bewaard in het crematorium, gedurende een periode die overeenkomt met minstens 10 keer de fysische halfwaardetijd van het radionuclide dat in de as aanwezig is.

PATHOLOOG

  • Een radioactief stoffelijk overschot mag het ziekenhuis pas verlaten wanneer het dosisdebiet op 1 meter afstand ≤ 20 µGy/h bedraagt. Deze meting moet volgens een procedure van de dienst voor fysische controle worden uitgevoerd. Tot die tijd moet het stoffelijk overschot veilig worden opgeslagen in het mortuarium, in de koelcel zo ver mogelijk weg van het aanwezige personeel. Het radioactiviteitssymbool (☢) wordt aangebracht op de deur van de koelcel.

Voorwaarden en beschermingsmaatregelen per type radioactief product

Radioactief product Type straler Type radioactief product Fysische halfwaardetijd (dagen)

Effectieve 
halfwaardetijd (dagen)

Fractie snelle excretie (%) Artikels die van toepassing zijn
[90Y]-ibritumomab
bèta
Systemisch toegediend radiofarmacon 2,7 1,14 10 4, 5, 6,
7, 9, 11
13§1, 14, 15§1, 15§3, 15§4
16, 18
[90Y]-colloïd bèta Plaatselijk toegediend radiofarmacon    2,7 2,63 0 4, 5,
7§1, 9, 11§1
13§1, 14, 15§1, 15§3, 15§4
16, 18
[90Y]-microsferen bèta Niet ingekapseld, 
radioactief, permanent implantaat        
2,7 2,70 0 4, 5,
7§1, 9, 11§1,
 13, 14, 15§1, 15§3, 15§4
16, 18
[125I]-implantaten bèta  Ingekapseld, 
radioactief, permanent implantaat  
60 60 0 4, 5,
7§1, 9§1, 11§1
13§1, 14, 15§1, 15§3, 15§4
16, 17§2, 18
[131I]-NaI voor schildklierkanker bèta en gamma Systemisch toegediend radiofarmacon 8 1,73 80 4, 5, 6,
7, 9, 11
13, 14, 15
16, 18
[131I]-NaI voor goedaardige schildklieraandoeningen bèta en gamma Systemisch toegediend radiofarmacon 8 3,49 40 4, 5, 6,
7, 9, 11
13, 14, 15
16, 18
[131I]-MIBG bèta en gamma Systemisch toegediend radiofarmacon 8 4,00 50 4, 5, 6,
7, 9, 11
13, 14, 15
16, 18
[153Sm]-lexidronam bèta en gamma Niet ingekapseld, 
radioactief, permanent implantaat 
2 1,18 20 4, 5, 6,
7, 9, 11
13, 14, 15
16, 18
[166Ho]-microsferen bèta en gamma Niet ingekapseld, 
radioactief, permanent implantaat    
1,1 1,12 0 4, 5,
7§1, 9, 11§1
13, 14, 15
16, 18
[177Lu]-PSMA bèta en gamma Systemisch toegediend radiofarmacon 6,7 3,54 70 4, 5, 6, 7, 9, 11, 13, 14, 15, 16, 18
[177Lu]-DOTATATE bèta en gamma Systemisch toegediend radiofarmacon 6,7 4,17 65 4, 5, 6, 7, 9, 11, 13, 14, 15, 16, 18
[223Ra]-RaCl2 alfa Systemisch toegediend radiofarmacon 11,4 11,39 0 4, 5, 6, 8§2, 10, 12§2, 13§1, 14, 15§1, 15§416, 18

Regelgeving

Raadpleeg het technisch reglement van het FANC rond de bijkomende voorwaarden en stralingsbeschermingsmaatregelen die moeten worden nageleefd.

Koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, art. 69

Koninklijk besluit van 13 februari 2020 betreffende de medische blootstellingen en blootstellingen bij niet-medische beeldvorming met medisch-radiologische uitrustingen, art. 22

 

 

Laatst aangepast op: